Werkneemster is sinds 1994 in dienst in de functie van jurist beroepsaansprakelijkheid. Ze beëindigt haar dienstverband vanwege een andere baan. Na korte tijd komt ze terug bij haar oude werkgever in haar oude functie.
Afgesproken wordt dan dat zij zal gaan werken op basis van het daadwerkelijke aantal gewerkte uren tegen een uurtarief van € 45,37 inclusief dertiende maand, vakantiegeld en bijdrage in de pensioenverzekering. Tot 2013 werkt werkneemster ongeveer 16 uur per week. Na een verhuizing in 2013 wordt dat ongeveer 24 uur per week. In 2018 gaat ze met pensioen.
Vanaf 2009 bevat de cao een ouderenregeling. De jurist heeft geen beroep gedaan op deze regeling. In 2020, twee jaar na haar pensionering, claimt ze op basis daarvan vergoeding van 558,32 uren. De werkgever weigert dat en wijst op de gemaakte afspraak over een all-in vergoeding. De cao is volgens de werkgever niet van toepassing omdat er sprake is van een overeenkomst van opdracht.
De jurist stelt aanspraak te hebben op betaling van € 27.573,31 als schadevergoeding voor het niet voldoen aan de informatieverplichting door de werkgever. Ook heeft ze aanspraak gemaakt op betaling van loon tijdens vakantie over de werkzame periode vanaf 2008 (€ 53.369,80) en vakantietoeslag (€ 3.479,41).
Oordeel
Is er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht?
De kantonrechter van Den Haag oordeelt dat de hoogte van het uurloon en de mogelijkheid om meer verlof op te nemen dan waarin de cao voorziet wijzen op de afwezigheid van een arbeidsovereenkomst. Uiteindelijk komt de rechter toch tot het oordeel dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, omdat de werkgever in correspondentie expliciet heeft aangegeven dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, de betalingen werden overgemaakt onder “salaris” en vanwege de inhouding van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen.
De werkneemster had schadevergoeding gevorderd omdat de werkgever haar niet schriftelijk had geïnformeerd over de ouderenregeling. De kantonrechter is van mening dat het voldoende is dat een werkgever bij het aangaan van de eerste arbeidsovereenkomst daarop had gewezen. De ouderenregeling is echter later tijdens het dienstverband ingevoerd. Volgens de rechter gaat het om een essentiële arbeidsvoorwaarde. Uit het feit dat geen enkele werknemer van de verzekeringsmaatschappij gebruik maakt van de ouderenregeling leidt de kantonrechter af dat de enkele vermelding van de cao op het intranet van werkgever niet voldoende is.
De kantonrechter weegt hier mee dat het gaat om een ervaren jurist. Van haar mag wel worden verwacht dat zij zich in haar arbeidsvoorwaarden zou verdiepen en dat zij bij twijfel informatie zou inwinnen. De kantonrechter ziet hierin eigen schuld van de werkneemster en vermindert daarom de schadevergoeding met 40 %.
De aanspraak op vakantiedagen is geregeld in de art. 7:634 tot en met 7:645 BW. Deze wettelijke regeling is gebaseerd op art. 7 Richtlijn 2003/88/EU (hierna: de Richtlijn), op grond waarvan de lidstaten werknemers een jaarlijks recht op vakantie van ten minste vier weken moeten geven met behoud van loon. De kantonrechter geeft vervolgens een uitgebreide jurisprudentie- en literatuur analyse over het leerstuk vakantiedagen.
De jurist vindt dat zij als werknemer recht had op ten minste viermaal de overeengekomen arbeidsduur aan doorbetaalde vakantie-uren. Die verplichting is de werkgever niet nagekomen, aangezien ze niet betaald werd als ze niet werkte. Deze constructie is volgens werkneemster in strijd met het Europese recht. Verder voert ze aan dat een all-in loon in strijd is met het verbod op de afkoop van vakantiedagen tijdens het dienstverband van art. 7:640 BW. Ze vordert zowel betaling van de wettelijke vakantiedagen vanaf 1 mei 2008 tot het einde van het dienstverband als de betaling van de bovenwettelijke vakantiedagen vanaf 1 januari 2016. De werkgever heeft zich op het standpunt gesteld dat de vakantiedagen zijn vervallen, althans dat deze zijn verjaard.
De kantonrechter geeft aan dat het is toegestaan om de bovenwettelijke vakantiedagen tijdens het dienstverband uit te betalen op grond van art. 7:640 lid 2 BW. In de brief van 16 juni 2008 is bepaald dat de daadwerkelijk gewerkte uren zouden worden uitbetaald. Hieruit kan worden afgeleid dat werkneemster geen betaalde vakantiedagen zou opbouwen. Dat partijen dit ook zo hebben bedoeld blijkt uit het feit dat de werkgever werkneemster geen vakantiedagen heeft toegekend en ze hier tijdens haar dienstverband ook nooit om heeft gevraagd. Om die reden kan ze geen aanspraak maken op betaling van bovenwettelijke vakantiedagen. Deze vordering wordt afgewezen.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat de jurist wel aanspraak heeft op de betaling van de wettelijke vakantiedagen vanaf 1 mei 2008, omdat afwijking van deze bepaling niet is toegestaan. De wettelijke vakantiedagen worden toegewezen, zijnde een totaalbedrag van € 42.263,72.
Waarom is de uitspraak zo interessant? Omdat het een jurist betreft, waar je van mag verwachten dat ze zich bewust is van de overeenkomst die ze heeft getekend. Ook treedt ze weer opnieuw in dienst bij een werkgever waar ze jaren heeft gewerkt. Een jurist dient op de hoogte te zijn van de inhoud van de cao en de wijzigingen hierin. Ze is immers geen leek. Het verbaast dat de rechter het grootste deel van de vordering heeft toegewezen.
Het vonnis van de kantonrechter is ook interessant omdat de opgaveverplichting van de werkgever per 1 augustus 2022 is uitgebreid. Dit is het gevolg van de inwerkingtreding van de Europese Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Werkgevers zijn verplicht om bij aanvang van het dienstverband meer informatie over arbeidsvoorwaarden, rechten en plichten aan werknemers te geven dan voorheen wettelijk was geregeld. Artikel 7:655 BW is inmiddels aangepast aan de uitgebreide informatieverplichting. Informatie op het intranet voldoet dan ook niet aan de aangepaste regelgeving. De werknemer dient hier specifiek op gewezen te worden door de werkgever.
Bron: WENB